Shane MacGowan : eindelijk rust
Ik ben erg trots op dit interview maar als ik het lees, komt er toch een soort van triestheid over mij heen. Shane MacGowan, toch een van mijn grote helden, was tijdens het gesprek in een kleedkamer van de Tilburgse zaal 013 zo zat als een aap. Toch wist hij helder en pijnlijk indringend zijn relaas te doen. Tussendoor snoof hij cocaïne en kletste meerdere malen totaal bevangen op de vloer. Een groot talent die elke dag voor de poort van de hel staat. Maar toch zal hij de hemel betreden. 30 november 2023 overleed hij: 65 jaar oud
Door Jean-Paul Heck
Als kleuter dronk hij al, vanaf zijn veertiende is hij nooit meer nuchter geweest. Dat Shane MacGowan, op het moment van het interview 49 jaar oud, nog steeds leeft is dus al een hele prestatie. Hij toert weer met The Pogues en drinkt nog altijd evenveel.
Een interview met Shane MacGowan is net zo onvoorspelbaar als een avondje stappen in Baghdad. Hoewel, één ding weet je zeker: hij zal dronken zijn. Als ik mij volgens afspraak een uur na het concert bij de kleedkamer van 013 meldt, loop ik eerst zijn manager Joey Cashman tegen het lijf – over hem later meer. Met een joint tussen de lippen laat de uiterst bleke gestalte me weten dat MacGowan wel trek heeft in een interview. ‘Hij heeft nog maar vier glazen wodka op, hij voelt zich kiplekker en heeft veel nieuws te vertellen.’
Die vier glazen blijken er bij navraag negen te zijn. En je ‘kiplekker voelen’ is in het geval van Shane MacGowan natuurlijk een nogal relatief begrip. Het is dus even afwachten wat we aantreffen. Met zijn gitzwarte gevoel voor humor is vanavond in ieder geval niets mis: twee uur eerder verwelkomde hij het Tilburgse publiek nog met de Hitler-groet, om vervolgens in de microfoon te lispelen: “Sorry, wrong country.”
Het is het soort humor dat je pas echt zult begrijpen, als je je een beetje hebt verdiept in de even idiote als trieste levenswandel van Shane McGowan. Het kerstkind dat zichzelf in zijn punkdagen Shane O’Hooligan noemde, is telg uit een familie vol IRA-activisten. Op zijn vijfde leerde oma hem al drinken, roken en gokken. En samen met zijn ouders en zus vertrok hij in 1964 op zesjarige leeftijd naar Engeland, waar vader Maurice MacGowan werk hoopte te vinden. ‘Ze sloegen mij de eerste fuckin’ avond al helemaal in elkaar, die fuckin’ bastards”, zei hij over zijn eerste kennismaking met ‘de vijand’ – zoals hij de Engelsen graag pleegt te noemen. Uiteindelijk belandde MacGowan na talloze omzwervingen in de punk-scene van Londen, waar hij vriendjes werd met Sex Pistols-bassist Sid Vicious en een gezonde drank- en drugsverslaving ontwikkelde.
Ondanks zijn haat jegens de Engelsen woont hij nog steeds in de Britse hoofdstad, samen met zijn vriendin Victoria Mary Clarke – de stad kan ‘m gestolen worden, maar drugs is er nu eenmaal makkelijk te krijgen. Tijdens een eerder interview vier jaar terug had MacGowan een tekening laten gemaakt van een soort gangenstelsel. ‘Dit zijn de metrotunnels van Londen, ik ben namelijk bezig met een plan’, had hij bloedserieus gezegd. ‘Ik wil in het gangenstelsel op strategische plaatsen bommen leggen, zodat ik de volledige macht over die fuckin’ stad in handen krijg. Als het me dan op een dag teveel wordt, druk ik op de knop en blaas ik gewoon in één keer heel Londen op.’
Nu maar hopen dat ook dit onder het kopje MacGowan-humor valt.
Zijn bijna honderd kilo zware lijf kletst tegen de betonnen vloer. ‘Fuckin’ tafel, waarom moeten daar ook poten onder zitten?’
Ondanks alles heeft de man die bekend werd als briljant tekstdichter/zanger van The Pogues nog steeds manieren. Als ik de kleedkamer binnenkom, staat Shane MacGowan keurig op om mij de hand te schudden. Helemáál goed gaat dat niet, want hij struikelt pardoes over een tafelpoot. Zijn bijna honderd kilo zware lijf kletst tegen de betonnen vloer. ‘Fuckin’ tafel, waarom moeten daar ook poten onder zitten?’, schreeuwt de zanger en hij kijkt me verdwaasd aan. Terwijl ik hem aan zijn linkerhand omhoog trek, reikt de rechter alweer naar het zojuist gevulde, tiende glas wodka. De inhoud is geel. ‘Wodka met twee druppels sinaasappelsap. Met pure wodka heb ik het idee dat ik de benzinepomp aan het leegdrinken ben, ksss, ksss, kssss!’ De kenmerkende, niet te immiteren lach van de Ier klinkt als een slang die zojuist is overreden door een vrachtwagen. Met de kaken stijf op elkaar produceert hij een soort kermend gesis, waarbij één loszittende tand duidelijk zichtbaar op de maat van het geluid mee beweegt.
Nee, van het joodse kerkhof dat ooit voor MacGowan’s gebit door moest gaan, is bar weinig meer over. Maar het moet gezegd: hij ziet er beter uit dan een paar jaar eerder. ‘Ik voel mij fuckin’ great’, beaamt hij. ‘Ik ben zwaarder geworden en mijn conditie is sterk verbeterd. Waarom ik vanavond dan toch twee uur te laat begon aan het optreden? Uh, was dat zo? Ik moest toch om twaalf uur beginnen? Oh, tien uur? Nou ja, hebben de fans twee uur langer kunnen indrinken. Ze moeten mij dus eigenlijk dankbaar zijn, those fuckin’ bastards, kssss, kssss!’
Ja, het was weer een hele toer om Shane MacGowan naar Nederland te krijgen. Soms lijkt het wel alsof het in zijn contract staat dat hij verplicht twee of drie keer de pont moet missen. Dit keer weigerde hij ook nog eens om in het busje te stappen dat hem naar Tilburg moest brengen: er was namelijk geen wodka aan boord. Maar goed, hij heeft vanavond in ieder geval gespeeld en dat is toch al weer heel wat. U herinnert zich misschien nog wel de gênante vertoning op Pinkpop 1995. Organisator Jan Smeets, Pogues-fan van het eerste uur, wilde zijn held en diens nieuwe band The Popes een kans geven om zich aan een groot publiek te presenteren. Na enkele nummers moest MacGowan echter in dilirische toestand van het podium geleid worden.
Volgens de zanger zelf was het een grote inschattingsfout van de organisatie om hem zo vroeg in het programma neer te zetten. ‘Rond de middag komen twee drinkdagen bij elkaar’, legt hij uit. ‘De kater van de dag ervoor en de alcohol die ik nodig heb om ’s ochtends wakker te worden. Mensen moeten mij niet vragen om overdag op te treden. Overdag slaap ik mijn roes uit.’ Zijn manager Joey Cashman knikt hevig.
Als deze niet veel later de ruimte verlaat, begint MacGowan ongevraagd met een betoog over de oorlogszuchtige houding van Engeland ten opzichte van ‘zijn’ Ierland. Als ik hem er voorzichtig op wijs dat de IRA ook bepaald geen liefdadigheidsinstelling is, werkt dat als een rode lap op een stier. ‘Kom niet aan de IRA!’, schreeuwt hij. ‘Mijn oom Mick was een van de belangrijkste mensen binnen de IRA. Bij ons thuis in Tipperary was het een komen en gaan van IRA-activisten. Dat was geweldig! Ruige mannen met baarden en helblauwe ogen die voor niets en niemand bang waren. Zo ben ik opgevoed.’
Dan moet Shane het vast wel jammer vinden dat hij zo vroeg in zijn leven al naar Engeland is vertrokken. Helemaal niet, betoogt hij, het heeft hem juist de kans gegeven om tot diep in het hol van de leeuw door te dringen. ‘Ik bevecht die English bastards van binnenuit. Kijk, voor veel Ieren die buiten Ierland leven ben ik de held, de vrijheidsstrijder. Als ik in Boston speel, dan komen er duizenden Ieren naar mijn concerten toe. Ze hebben vlaggen bij zich, dragen Ierse shirts en zingen Ierse volksliederen. Mensen als Bono, Van [Morrison] en ik zijn ongelooflijk belangrijk voor het bewustzijn van de Ierse jongeren. Wij laten zien dat je als Ier absoluut iets kunt bereiken buiten je vaderland.’ MacGowan kijkt me aan. ‘Begrijp je wat ik bedoel?’ Ik begrijp het. Ondanks zijn verregaande dronkenschap kan hij zijn gedachtegang nog altijd redelijk scherp onder woorden brengen.
En dat is nu juist ook het wonderlijke aan de status van Shane MacGowan: hoe kan iemand die bekend staat als een junk en een dronkenlap, iemand die het gebruik van hard drugs en drank propageert, hoe kan zo iemand nu rolmodel voor een heel volk zijn? MacGowan legt één hand op mijn been en met de ander pakt hij mijn hand vast. Zijn blik heeft iets treurigs als hij zegt: ‘Je moet me geloven: ik ben gestopt met hard drugs. Ik heb al vier maanden geen grammetje cocaïne meer aangeraakt. Ik was het zat om elke dag honderden ponden aan die rommel uit te geven.’
Hij geeft onomwonden toe dat hij soms erg krap bij kas zit. Met The Pogues verkocht MacGowan dan wel miljoenen platen – als belangrijkste songschrijver strijkt hij nog steeds behoorlijk wat royalties op – maar zijn levensstijl kost ook wat. ‘Zo’n vierhonderd pond per dag. Althans, dat kostte het. Naast drank ben ik verzot op mooie pakken. Smith, Armani, Valentino, ik draag het allemaal.’
Met schuldige ogen kijkt hij me aan. ‘Heb je een bankbiljet bij je?’ Zeker weten, Shane? Hij legt zijn hand op mijn arm: ‘Geef het nou maar’
Op dat moment gaat de kleedkamerdeur open. Een jongen en een meisje schuifelen zichtbaar nerveus naar binnen, met in hun kielzog manager Cashman. ‘Dit zijn twee Duitse fans’, zegt hij. ‘Ze willen je graag spreken.’ MacGowan’s blik richt zich op het meisje. Marlene heet ze, een lijkbleek gothic-tiepje met lelijke tatoeages op broodmagere armpjes. ‘Zo, dus jullie zijn Duits?’, merkt de zanger ietwat spottend op. ‘Mooi, heel mooi. Heb je ook een nazi-zusje?’Met guitige pretogen kijkt hij beurtelings naar mij en Marlene. Het meisje kijkt verschrikt op en knikt gedwee haar hoofd. ‘Ja, ik heb een zusje.’ MacGowan lacht de restanten van zijn gebit bloot. Dit is precies wat hij wilde horen. ‘Wat zijn Duitsers toch dom! Kssss, kssss, kssss.’
Al snel wordt duidelijk waarom de twee tieners zo dicht bij hun idool mogen komen. ‘Hij heeft iets voor je Shane, een cadeautje’, zegt Cashman. De jongen frummelt wat onhandig in zijn pukkel en haalt er een klein zakje uit. Met trillende handen leegt hij de inhoud op tafel en verdeelt het in twee lijntjes. Hij straalt, alsof hij net een rapport met louter tienen aan zijn vader heeft gegeven. Maar het gezicht van Cashman betrekt. ‘Noem jij dat een fatsoenlijk lijntje? Ben je niet goed snik of zo? Dit is geen lijntje, dit is een speld.’
MacGowan lijkt behoorlijk van zijn stuk gebracht door het voorgaande tafereel. Nog geen vijf minuten daarvoor had hij met veel poeha beweerd dat hij al maanden geen cocaïne meer had aangeraakt. En nu ligt het spul hier gewoon voor het opsnuiven. In eerste instantie probeert hij de verleiding te weerstaan en gaat door met het interview. Maar na vijf minuten is zijn wil al gebroken. Hij doet een poging om naar de twee lijntjes toe te lopen, die aan de andere kant van de tafel zijn neergelegd. Hij wankelt echter en valt terug in zijn stoel. Ook de tweede poging strandt in schoonheid. Dan besluit Cashman om in te grijpen. Samen met de Duitse jongen pakt hij de tafel op en draait hem zodanig dat het spul nu recht voor hem ligt. Maar dan doemt er een ander probleem op. De neusvleugels van MacGowan blijken zodanig te zijn aangetast dat hij de coke niet meer zonder pijpje op kan snuiven. Met grote, haast schuldige ogen kijkt hij naar mij. ‘Heb je een bankbiljet bij je?’ Ik onderneem nog een laatste poging om hem te weerhouden. Weet je het zeker, Shane? Wederom legt hij zijn hand op mijn arm en lispelt: ‘Geef het nou maar.’ Razendsnel vouwt hij het vijf eurobiljet in een klein toetertje en voordat ik het goed en wel besef is de coke verdwenen. ‘Sorry, Freud is het ook nooit gelukt om af te kicken’, verexcuseert hij zich. MacGowan beseft dat hij heeft gelogen. De junk in hem heeft wederom gewonnen.
Na dit bijzondere intermezzo proberen we het gesprek weer op te pakken. Ik wil weten wat voor een kind Shane vroeger op school was. ‘Een gewelddadig kind, erg gewelddadig. Ik vocht altijd. Ik moest ook wel. Mijn Ierse accent ben ik nooit kwijtgeraakt en in Engeland ben je dan vogelvrij. Ik heb zoveel kinderen in elkaar geslagen… Ik was de Sonny Liston van mijn school, kssss, kssss.’
Op de gang klinken harde woorden, gevolgd door gebonk, gestommel en nog meer geschreeuw. Ik herken de stem van Cashman, die luid en duidelijk met enkele bandleden over de betaling aan het bakkeleien is. Dat schijnt wel meer te gebeuren bij The Popes. De bedachte verdeling van het (immer contant betaalde) geld – McGowan de helft, de rest voor de bandleden – blijkt in de praktijk nauwelijks te werken. Inmiddels weten we dat drummer Danny ‘Pope’ Heatley uit de band is gestapt toen bleek dat hij nog duizenden ponden van Cashman tegoed bleek te hebben.
MacGowan bemoeit zich niet met het gekissebis op de gang: hij keuvelt onverstoord verder. ‘Mijn eerste joint rookte ik op mijn twaalfde of zo. Op een festival in Kent, dat kan ik mij nog wel herinneren. Ik had mijn plannen om priester te worden toen al lang opgegeven. Ik werd gezien als een hoogbegaafd kind. Op mijn derde kon ik al hele hoofdstukken uit de catechese oplezen en deed ik mee met discussies over de IRA.’
De jonge Shane had het dus makkelijk tot de universiteit kunnen schoppen, maar hij zelf had andere gedachten ‘Universiteit? Pffff, onzin. Ik heb school nooit belangrijk gevonden. Volgens mijn leraren op de middelbare school was ik de beste schrijver die ze ooit hadden gezien, maar ik schreef omdat ik het moest van hen. Het enige wat ik wilde was zo snel mogelijk een baan vinden om geld te verdienen. Met dat geld kon ik joints, whisky en acid kopen. Zo simpel was het leven toen. En eigenlijk is dat altijd zo gebleven.’
Ik werp hem voor de voeten dat hij eigenlijk veel te slim en te getalenteerd is om zijn dagen als junk te slijten. Die woorden vallen niet goed. ‘Dus jij denkt dat ik een junk ben, hé? Ik ben geen fuckin’ junk! Een junk maakt geen platen en tourt niet over de wereld. Mensen denken dat lieden die veel drinken en soms weleens een joint roken ook erg dom zijn. Dat is een grove misvatting.’ Maar hij wil hier toch niet gaan ontkennen dan zijn carrière behoorlijk wat klappen heeft gehad door alle rommel die hij door zijn neus en mond naar binnen heeft gejaagd? Dan word ik ruw onderbroken door de net binnengelopen Cashman. ‘Waarom zeg je dit soort dingen tegen hem?’, roept hij boos. ‘Shane is op dit moment op zijn top. Bob Dylan is weg van hem, dat heeft hij pas nog gezegd.’ MacGowan zelf zit er een beetje schaapachtig bij te kijken. Hij neemt nog maar eens een ferme teug uit zijn glas, dat zojuist voor de derde keer binnen het uur gevuld is. Goed goed, ander onderwerp dan maar: of hij ooit nog eens met The Pogues denkt te gaan spelen. ‘Ja’, zegt hij zonder aarzelen. ‘Ik heb nog steeds een goed contact met alle jongens en we hebben de laatste jaren een paar keer samengespeeld tijdens speciale gelegenheden.’
Inmiddels is het half drie ’s nachts en MacGowan besluit dat het tijd is om op te stappen: hij heeft namelijk zin in een feestje. In Tilburg is volgens zijn bandleden geen zak meer te doen, maar er ligt een alternatief in de buurt. ‘Wil je mij even naar Antwerpen rijden?’, vraagt MacGowan uit het niets. Voordat ik antwoord kan geven, ratelt hij door: ‘Kom op joh, breng mij even naar Antwerpen. Dan kunnen we in de auto doorgaan, daarna gaan stappen en dan kan ik morgen zo weer op de boot naar Engeland.’